Taal en lezen hebben in het basisonderwijs het afgelopen decennium meer prioriteit gekregen. Leerkrachten besteedden in 2016 wekelijks 8,3 uur aan leesonderwijs, evenveel als in 2011 (8,4 uur), maar meer dan in 2006 (7,8 uur) en 2001 (7,7 uur) (Expertisecentrum Nederlands, 2017). In het basisonderwijs gaat de meeste tijd, ongeveer 1 uur en drie kwartier, naar begrijpend en studerend lezen. Dit wordt gevolgd door voortgezet technisch lezen met 1 uur en een kwartier en woordenschat met bijna 1 uur. De lestijd voor begrijpend en studerend lezen is nagenoeg gelijk aan 2011, terwijl de tijd voor voortgezet technisch lezen en woordenschat is gestegen (Inspectie van het Onderwijs, 2022).
Er bestaan grote verschillen tussen individuele docenten in de lestijd die ze voor taal en lezen inruimen (Inspectie van het Onderwijs, 2022; Cito, 2014). Dit komt mede doordat Nederlandse scholen zelf de samenstelling van het curriculum bepalen. De overheid legt hen, anders dan in veel andere landen, geen eisen op qua lestijd aan lezen, schrijven en literatuur (OECD, 2023).
In het voortgezet onderwijs is er internationaal gezien weinig aandacht voor de kernvakken taal en rekenen. Nederlandse middelbare scholieren krijgen hierin gemiddeld 13,8 uur per week les, tegenover een internationaal gemiddelde van wekelijks 17,9 uur. Dit verschil is er ook voor lezen, schrijven en literatuur, met 4,9 uur per week voor Nederland tegenover 6,3 uur internationaal (Scheerens et al., 2013).