Programma’s en interventies voor geletterdheid en leesbevordering bieden gezinnen ondersteuning bij de leesopvoeding. De doelgroep bestaat over het algemeen uit lager opgeleide, minder verdienende, meertalige of lager geletterde ouders. Zij leren hoe ze de taalontwikkeling van hun kinderen kunnen stimuleren, door met hen te praten, samen taaloefeningen te doen of voor te lezen uit prenten- en kinderboeken.
Een meta-analyse van dertig studies toont aan dat dergelijke ouder-kindprogramma’s een ‘verwaarloosbaar’ positief effect (d=0,18) hebben op de ontluikende geletterdheid van kinderen (Van Steensel et al., 2011). Ook uit andere meta-analyses komen bescheiden positieve effecten naar voren (Van Steensel et al., 2012).
Ouder-kindprogramma’s die zich richten op taaloefeningen, bijvoorbeeld op het gebied van de kennis van letters en het lezen van woorden, hebben het grootste effect op de ontluikende geletterdheid van kinderen. Zij worden gevolgd door programma’s waarin kinderen voorlezen aan ouders, en programma’s waarin ouders voorlezen aan kinderen (Sénéchal & Young, 2008). Voor het effect doet het er niet toe hoe lang een interventie duurt. Ook maakt het geen verschil of de deelnemende kinderen het risico lopen op taalachterstanden, of de trainers (semi)professionals of vrijwilligers zijn, of dat het programma thuis of buitenshuis wordt uitgevoerd (Van Steensel et al., 2011). Blijkens een andere meta-analyse hebben thuisbezoeken juist een positiever effect (Van Steensel et al., 2012, op basis van Manz et al., 2010).
Kinderen die behoren tot de doelgroep, en die het risico lopen op taalachterstanden, profiteren eveneens van ouder-kindprogramma’s. Een meta-analyse van 48 studies onder gezinnen met een lagere sociaal-economische status laat een ‘klein’ positief effect (d=0,41) zien op de ontluikende geletterdheid. Het effect gaat in het bijzonder op voor interventies die zich volledig richten op voorlezen in het gezin, in plaats van op verschillende taal- en leesactiviteiten. Ook is het effect sterker als het programma op een enkele locatie (bijvoorbeeld thuis of op school) wordt uitgevoerd, in plaats van op meerdere locaties (bijvoorbeeld thuis en op school). De duur van het programma, het aantal trainingssessies en of de trainers (semi)professionals of vrijwilligers zijn, maken geen verschil (Van Steensel et al., 2019).