Voorlezen maakt bij 53% van de kinderopvanginstellingen onderdeel uit van het beleidsplan (Kantar, 2020). Dit is minder dan de 66% vier jaar eerder (Kantar, 2017). 17% heeft (daarnaast) een specifiek voorleesplan (Kantar, 2020). Dit is meer dan de 12% vier jaar eerder (Kantar, 2017). De meeste aandacht in deze plannen gaat uit naar het verbinden van voorlezen aan een thema, het creëren van voorleesmomenten, het voorlezen aan baby’s en het begeleiden van taalzwakke kinderen. Een derde van de instellingen heeft voorlezen in geen enkel beleids-, voorlees-, werk- of opleidingsplan opgenomen. 26% van de kindcentra beschikt over een voorleescoördinator. Dit is meestal één van de pedagogisch medewerkers, en een lichte daling ten opzichte van de 27% van de kinderdagverblijven en 32% van peuterspeelzalen vier jaar eerder (Kantar, 2020; Kantar, 2017).
Driekwart van de kindcentra werkt samen met de bibliotheek. Deze samenwerking bestaat in de meeste gevallen uit het regelmatig lenen van bibliotheekboeken, het bezoeken van de bibliotheek met de kinderen, en het gezamenlijk organiseren van ouderactiviteiten. De meerderheid van de kindcentra zoekt geen afstemming met de basisschool wat betreft taal- en leesbeleid (Kantar, 2020).
De meerderheid van de kindcentra biedt één of meer keren per jaar scholingsmogelijkheden aan pedagogisch medewerkers. 36% van de pedagogisch medewerkers heeft scholing gevolgd over voorlezen en/of taalstimulering (Kantar, 2020). Bibliotheken stellen dergelijke vormen van training en ondersteuning beschikbaar. 54% van de bibliotheken heeft trainingen voor pedagogisch medewerkers in het aanbod, 43% organiseert netwerkbijeenkomsten voor pedagogisch medewerkers en 23% geeft nascholing aan voorleescoördinatoren (Koninklijke Bibliotheek, 2022)