Wie veel verschillende leesstrategieën beheerst, is over het algemeen leesvaardiger. De bekendheid van vijftienjarigen met tactieken om informatie te begrijpen, te herinneren, samen te vatten en in verband te brengen met hun eigen kennis verklaart 20% van de verschillen in leesprestaties (Gille et al., 2010). Nederlandse vijftienjarigen scoren laag op de strategieschaal. Dit betekent dat ze zich relatief weinig bewust zijn van effectieve leesstrategieën (PISA in Focus, 2013).
De vaardigheid om emoties, gedachten en gedrag te reguleren hangt positief samen met de leesprestaties. Kinderen die op school vaardig zijn in plannen, zich kunnen concentreren en eigen initiatief nemen, scoren sterker op spelling en leesbegrip. Zelfcontrole en zelfmonitoring houden ook positief verband met leesbegrip, maar niet met spelling. Een mogelijke verklaring is dat het reguleren van emoties, gedachten en gedrag helpt om schoolse en tekstuele kennis en vaardigheden op te doen (Van Tetering, De Groot & Jolles, 2018).
Talige competenties, zoals fonologisch bewustzijn en grammaticale kennis, zijn van belang om te leren rekenen. Leerlingen uit groep 1 tot en met 4 met een taalachterstand, lopen om deze reden vaak ook achter met rekenen (Kleemans, 2013).
Volwassen Nederlanders met een beperkte leesvaardigheid hebben vaak ook achterstanden in andere competenties. Zo presteert driekwart van de laaggeletterden tevens op het allerlaagste niveau voor rekenen en probleemoplossend vermogen (Buisman & Houtkoop, 2014).