Lezers maken andere lezers, weet bevlogen leesbevorderaar Loes Reichenfeld. Aldus verleidt ze jong en oud tot lezen met trainingen en workshops. Daarnaast verbindt ze als productontwikkelaar de Bibliotheek met het onderwijs. Lesbrieven schrijven is een van haar specialiteiten. Recent maakte ze er zes voor de Woutertje Pieterse Prijs-nominaties. ‘Een goede lesbrief draait niet alleen om leuk bezig zijn, maar om leesbeleving en verhaalbegrip.’
‘Kinderen hoeven niet per se literatuur te lezen. Maar het is wel de taak van een leraar om kinderen met lezen een stapje verder te brengen. Dat lukt volgens mij alleen als je zelf een lezer bent. Daarom moet je goed op de hoogte zijn van het boekenaanbod. En dat niet alleen, zorg ook dat je de inhoud kent. Ik geloof heel erg in de kracht van de leescirkel, een praktisch model dat uitgaat van de helpende volwassene, ontwikkeld door mijn grote held en inspirator: auteur en internationaal leesbevorderaar Aidan Chambers. Zorg dat je als leraar of ouder de kinderen kent, zegt hij. Help hen het juiste boek te vinden – ik ben er trouwens heilig van overtuigd dat er voor ieder kind eentje is – en praat er daarna met elkaar over: wissel gedachten en interpretaties uit. Die vertel-eens-aanpak van Chambers werkt echt. Lezen gaat om beleven, begrijpen en betekenis ontdekken – in die volgorde. In mijn 0-6 6-12 15-18 12-15 lesbrieven richt ik mij dan ook op die drie voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden aspecten, of het nu een boek voor kinderen of een voor jongeren betreft.’
Wat wil je met je lesbrieven bereiken?
‘Ik probeer abstracte theorieën, opgedaan tijdens mijn master jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg, naar de alledaagse praktijk te vertalen. Door professionals op een toegankelijke wijze met kennis toe te rusten, geef ik hun handvatten om boeken op verschillende manieren en niveaus te lezen: kennis en verdieping zijn nodig om kinderen te enthousiasmeren. Alleen zo kan verhaalbegrip en literaire competentie worden ontwikkeld, het overkoepelende doel van mijn lesbrieven. Ik zie er daarom altijd op toe dat de verwerkingsopdrachten – waarin altijd iets zit van met elkaar de dialoog aangaan – bij mijn lessuggesties betekenisvol zijn. Je laat leerlingen niet zomaar wat knutselen of schrijven, maar je laat ze iets doen wat in het verlengde van het verhaal ligt; ze moeten met het verhaal bezig zijn.
Zo kan je in De fantastische vliegwedstrijd van Tjibbe Veldkamp en Sebastiaan Van Doninck [nominatie Woutertje Pieterse Prijs, red.] leerlingen laten inzoomen op de karakteristieken van alle soorten vogels die als team aan de vliegwedstrijd meedoen – dan maak je er een beetje een biologieles van –, maar begrip en betekenis komen pas als je de kinderen daarna nog eens goed naar de illustraties laat kijken. Wat doen de verschillende vogelteams eigenlijk? Hoe worden ze gesaboteerd? En heeft dat soms iets te maken met een eigenschap van de vogels?’
De lesbrief bij De fantastische vliegwedstrijd is voor groep één tot en met drie; hoe bepaal je het onderwijsniveau?
‘Dat is altijd een beetje zoeken. Het is vooral lastig als boeken voor meerdere niveaus geschikt zijn. Bij Max en de Maximonsters, de titel van de campagne ‘Geef een prentenboek cadeau’, heb ik dat bijvoorbeeld opgelost door mijn lesbrief te verdelen in zowel een deel voor de onderbouw als voor de bovenbouw van de basisschool, met een afsluitend deel waarin ik wat verdieping bied, onder meer via de KijkLeesWijzer Prentenboeken, een analysemethode om de onderliggende thematiek te helpen ontdekken.
De genomineerden voor de Woutertje Pieterse Prijs zijn eveneens voor meerdere leeftijdsgroepen geschikt. Neem De fantastische vliegwedstrijd: het is een prentenboek, maar ik heb de lesbrief bewust ook voor groep drie gemaakt. Zes, zeven jaar is een sleutelmoment. Vaak verliezen kinderen dan hun leesmotivatie: de focus op het leren lezen gaat dan nogal eens ten koste van de leesbeleving. Dus ik dacht, wat is nou leuker dan met derdegroepers die vliegwedstrijd te gaan herbeleven, de verwondering te zoeken? En samen een antwoord te vinden op de slotvraag van de verteller waarom team Kip straf krijgt en of ze iets gedaan hebben wat niet mag? Wat mij trouwens opviel toen ik de nominaties naast elkaar had gelegd, was hoe mooi de titels pasten binnen de doorgaande leeslijn. Een gelukkig toeval. Ik wist direct, ik ga niet per boek zoveel mogelijk lestips voor zoveel mogelijk groepen verzinnen. Dat zou ook ten koste gaan van de kwaliteit.
Eerst ben ik aan het puzzelen gegaan, totdat ik een vast stramien had gevonden: voor welk onderwijsniveau is de lesbrief; korte samenvatting; ‘verhaalbegrip en het ontwikkelen van literaire competentie’ als kapstok voor de theorie; drie verwerkingsopdrachten, en ‘verder lezen’ en bronvermelding voor geïnteresseerden. Daarna volgde de indeling naar leeftijd. Waarbij ik wil opmerken dat Alfabet van Charlotte Dematons en Wat is kunst? van Ted van Lieshout, die ik voor respectievelijk groep vier, vijf, en zes, zeven heb bedacht, natuurlijk eigenlijk onder het kopje literatuur zonder leeftijd vallen.’
Waar heb je je voor je lesbrieven bij de genomineerde boeken door laten leiden?
‘Ik ben uitgegaan van steeds één specifiek, literair aspect dat mij verraste. Bij Koningskind van Selma Noort, voor achtstegroepers en brugklassers, was ik bijvoorbeeld direct gefascineerd door het gegeven van het vertellen van het bekende Bijbelverhaal van koning Salomo vanuit een ander perspectief. In het winnende boek, Hele verhalen voor een halve soldaat van Benny Lindelauf en Ludwig Volbeda, viel mij dan weer het gebruik van de raamvertelling op. Weinig kinderen zullen hiermee bekend zijn. Zodoende bedacht ik opdrachten gericht op het ontrafelen van de vertelstructuur, waarbij ik in de lesbrief voorstel de kinderen eerst de stukken te laten lezen die van belang zijn om het raamwerk te begrijpen – wat natuurlijk mooi aansluit bij het skimmend lezen dat ze tegenwoordig doen – en pas daarna de losse verhalen.
Het is anders best een moeilijk boek, zeker voor onderbouwleerlingen van het voortgezet onderwijs met weinig leeservaring. Het moeilijkst vond ik De naam van mijn vader van Rindert Kromhout, omdat de hoofdpersoon al ouder is. Toch zag ik wel direct aanknopingspunten: de strijd van Klaus Mann om los te komen van zijn vader, zijn worsteling met zijn verslaving, zijn verlangen naar liefde – allemaal karakteristieke thema’s van een coming-of-age-verhaal. Zijn leven in ballingschap tijdens de oorlog en de gevoelens van ontheemding die hij had, lenen zich bovendien perfect om een link te leggen met de huidige vluchtelingenproblematiek en het vak burgerschap.
Zo probeer ik boeken naar jongeren te brengen en hoop ik ze te enthousiasmeren en te laten ontdekken wat boeken kunnen betekenen, wat de kracht van verhalen is. Als dat via mijn lestips lukt, dan ben ik helemaal blij.
Nog meer lesbrieven
Behalve de lesbrieven van Loes Reichenfeld en de lessuggesties die in de loop der jaren voor de Woutertje Pieterse Prijs zijn gemaakt, zijn er meer organisaties met tips voor het onderwijs. Zo kunnen docenten die met poëzie aan de slag willen terecht bij de Poëzieweek. Op deze site worden ieder jaar voor aanvang van de Poëzieweek nieuwe lessuggesties geplaatst, gemaakt door Iedereen Leest en Stichting Lezen. Ook verwijst de site je door naar andere links, zoals de tiplijsten van Manon Sikkel, en Hans en Monique Hagen, de huidige en voorgaande kinderboekenambassadeur.
Nog meer poëzietips voor in de klas (voor primair en voorgezet onderwijs) zijn te vinden bij Het Poëziepaleis. Voor wie specifiek op zoek is naar algemene leesbevorderende suggesties en welke boeken bij welke lessen geschikt zijn, is er Leesbevordering in de klas (voor bovenbouw basisschool) van Femke Ganzeman.