Els Pelgrom (87) komt na tien jaar stilte met een opmerkelijk nieuw boek over een jongen die is geboren als kaal hoofd, zonder lijf. Een gekko krijgt medelijden en schenkt hem een wens. Witteveer vraagt om zwart indianenhaar, voeten en een paar handen, zodat hij eindelijk de wereld kan gaan verkennen die hij alleen kent uit boeken.
In het werk van Els Pelgrom gaan realiteit en fantasie hand in hand. Verbaasd was ze over al die recensenten die er maar klakkeloos van uitgingen dat Kleine Sofie en Lange Wapper (Gouden Griffel 1985) zich in een koortsdroom had afgespeeld. ‘Het is allemaal echt gebeurd,’ zei ze destijds over de avonturen van het doodzieke meisje dat in haar nachtpon eropuit trok om te ontdekken wat er in de wereld te koop is. Haar nieuwe boek Het levende hoofd heeft ook een magisch-realistisch tintje. Witteveer ligt al jarenlang eenzaam in bed. Niemand weet van zijn bestaan, alleen zijn oma Alsinha, die trouw voor hem zorgt. Dan wordt hij ontdekt door een klein reptiel op de muur, dat over bijzondere krachten beschikt en hem mee op sleeptouw neemt.
Hoe kom je aan dat onalledaagse beeld van een los hoofd op een kussen?
‘In de tijd dat ik in Spanje woonde was er op televisie veel aandacht voor een man in Galicië. Het was een leuke, slimme jongen, een journalist. Door een duik in zee kreeg hij een dwarslaesie. Hij lag al jarenlang in bed en werd verzorgd door zijn schoonzus. Hij schreef gedichten met een pen in zijn mond. Behalve praten kon hij niks. Hij vroeg om euthanasie, maar geen dokter durfde zich daaraan te wagen – dat was destijds zeer strafbaar. Het was zo’n treurig verhaal… Veel later is er een film over hem gemaakt, Mar adentro (2004), die heb ik nooit willen zien.
Je besloot om er zelf over te schrijven?
‘Dat idee zat al langer in mijn hoofd. Drie jaar geleden kwam ik het weer tegen in een dagboek en besloot ik gewoon te beginnen. Het werd steeds langer en langer. Op een gegeven moment realiseerde ik me: dit is helemaal niet geschikt voor kinderen, dit is een volwassen verhaal! Uiteindelijk, door tussenkomst van een agent, werd het toch een kinderboek en kwam ik terecht bij Luitingh-Sijthoff. Dat zij het aandurven, vind ik dapper.’
Witteveer heeft overeenkomsten met kleine Sofie. Allebei liggen ze noodgedwongen in bed, ze zijn nieuwsgierig, gaan op ontdekkingsreis en maken kennis met een vijandige buitenwereld.
‘Nu je het zegt, ja. Misschien zijn er parallellen. Maar of die buitenwereld zo vijandig is? Dat is wat kinderen overal ter wereld dagelijks ondervinden. Het is niet altijd veilig. Je kunt gepest worden, of in de steek gelaten. Dat is hun realiteit. Maar ik schrijf geen pessimistische boeken, hoor. Het is satire! Volwassenen maken een drama van dingen waar kinderen zelf geen drama in zien. Kinderen accepteren de dingen zoals ze zijn, omdat ze niet weten dat het ook anders kan. Ze zijn nieuwsgierig, ze gaan weer verder. Daarom is kind zijn zo leuk.’
De wereld schrikt nogal van Witteveer.
‘Hij ziet er ook afgrijselijk uit, met die handjes en voeten. Het intrigeert mij ook: hoe kan hij in leven blijven, zonder darmen? Maar als schrijver gaat het mij erom hoe de buitenwereld op hem reageert. Hoe gaan wij om met mensen die niet helemaal hetzelfde zijn als wij? Kinderen die hem zien, beginnen te gillen, studenten willen hem genezen, de professor ziet hem als studieobject. Iedereen is alleen met zichzelf bezig, er is geen medemenselijkheid. De enige met compassie is zijn oma Alsinha. Zij is alleen maar lief, ze is mijn ideaalbeeld. In Spanje en Portugal, waar ik heb gewoond, heb ik echt van die vrouwen ontmoet – zo zorgzaam. Zij zijn vaak de reddende engel van hun hele familie.’
Waar speelt het verhaal zich af?
‘Tijdens het schrijven zag ik een Portugees landschap voor me, maar het kan overal zijn. Het dorpje aan de westkust van Portugal waar ik vier jaar lang woonde, was zo spookachtig, daar gebeurden de gekste dingen. Er was veel inteelt, de helft van de bewoners was knettergek. En dan altijd die noordwestenwind die tegen de huizen blaast. ’s Winters moest ik met zo’n dikke kei mijn huis afsluiten. De zee was angstaanjagend. Er gebeurden zo vaak ongelukken met de vissers. Er gingen er zoveel dood, elke keer weer. Het is daar echt een heel hard bestaan.’
De Atlantische oceaan heeft iets meedogenloos, maar Witteveer vindt het prachtig.
‘Het is ook schitterend. Ik kon urenlang op een richel zitten en naar de golven kijken. Je ziet alle kleuren van de regenboog in dat schuim. Het geluid is overdonderend, het rolt weer weg, al die kiezels rollen mee. Er zit zoveel leven in die zee. En dan daarboven die vogels. [Lachend] Ik ben nogal een schijterd. Daarom heb ik bewondering voor zo’n jongen die zomaar van de rotsen durft te springen.’
Beïnvloedt dat natuurgeweld hoe je als mens in het leven staat?
‘Absoluut. Nederland is een heel braaf land in alle opzichten, ook qua natuur. We zijn goed in waterwerken en denken dat we alles kunnen fixen. Vergeet het maar. Toen ik in de jaren tachtig in Spanje woonde, keek ik uit op de besneeuwde bergen van de Sierra Nevada. Als het daar regent, dan stijgt zo’n kabbelend beekje tot een woeste rivier. Elk jaar worden er mensen meegesleurd en kolkt het water ergens door de straten. Je kunt je daar niet tegen beschermen. Het katholieke geloof is er niet voor niks zo sterk. Mensen zijn fatalistisch, ze accepteren het noodlot. Het is veel prettiger als je kunt denken: er gebeurt wat er gebeurt. Zo staat Alsinha ook in het leven.’
Je verwijst in dit boek naar Frankenstein van Mary Shelley. Is dat een belangrijk boek voor je?
‘Het is een verhaal dat mij blijft fascineren. Voor een klassiekerreeks heb ik een hervertelling gemaakt, daarvoor las ik ook de biografie van Mary Shelley. Ze is een fantastisch interessante figuur! Een meisje vol trauma’s, haar moeder is gestorven in het kraambed. Op haar achttiende loopt ze weg van huis met Shelley, de beroemde dichter. Ze trekken zich met een klein gezelschap terug bij het meer van Genève. Het stormt heel hard en ze spreken af om allemaal een gotisch griezelverhaal schrijven. Dan komt dat Frankenstein-verhaal uit het hoofd van dat achttienjarige meisje. Verbluffend. Niemand geloofde dat zij het had geschreven. Iedereen dacht dat het uit de pen van Shelley kwam. Het originele boek is heel ontroerend. Het gaat erom dat je voor de zwakkeren en al wat afgewezen wordt, moet zorgen. In de film is Frankenstein als monster een heel ander leven gaan leiden.’
Nog een laatste vraag. Waarom heet Witteveer in het echte leven Guillermo?
‘Dat is een klein eerbewijs aan Guillermo del Toro en die prachtige film, El laberinto del fauno. In de film is het alsof een klein meisje alles verzint, maar het gebeurt echt. Zo voel ik dat ook. Voor mij is wat ik schrijf echt – tegen beter weten in. Dat is fijn, dat is schoonheid en troost. Je kunt je narigheid daardoor even vergeten.’
Els Pelgrom (schrijversnaam van Else Koch) debuteerde in 1962 met Het Geheimzinnige Bos en brak door als kinderboekenschrijfster met De kinderen van het Achtste Woud (1977), een verhaal over de hongerwinter. Het werd bekroond met de Gouden Griffel. Ze zou er nog twee winnen, in 1985 voor Kleine Sofie en Lange Wapper, dat ze maakte samen met illustrator Thé Tjong-Khing, en in 1989 voor De eikelvreters, dat is gebaseerd op de jeugdherinneringen van haar Spaanse echtgenoot. In 1994 ontving ze de Theo Thijssen-prijs voor haar complete oeuvre. Het levende hoofd verschijnt in februari bij uitgeverij Luitingh-Sijthoff, dat ook haar backlist in herdruk gaat uitbrengen. In april 2022 verschijnt een nieuwe editie van De eikelvreters met een omslag van Ludwig Volbeda; herdrukken van De kinderen van het Achtste Woud en Kleine Sophie en Lange Wapper staan gepland voor najaar 2022.
Dit artikel verscheen in Lezen 4, 2021 en is geschreven door Annemarie Terhell.