KLEINE KINDERAVONTUREN – Wouter Klootwijk maakte vooral faam als journalist en maker-presentator van televisieprogramma’s als Klootwijk aan Zee en De Wilde Keuken. Dat hij een aardig oeuvre aan kinderboeken bij elkaar heeft geschreven, is minder bekend. Wellicht dat de Zilveren Griffel in de categorie zes tot en met negen jaar die hij won met Naar de overkant daar verandering in breng
Waarom heeft De Griffeljury je werk niet eerder opgemerkt, denk je?
‘Ik heb werkelijk geen idee. Ik was ook compleet verrast door die Griffel; ik wist niet wat me overkwam toen ik met confetti werd onthaald in de bibliotheek in Den Helder, waar ik met een smoes naartoe was gelokt. Temeer daar mijn vroegere boeken, zoals die over de oom van Adri, ongeveer hetzelfde zijn als wat ik nu schrijf. Het zijn allemaal verhalen over kinderen waarin niets bijzonders gebeurt, vaak eenvoudige avonturen met, als ze er al zijn, welwillende ouders op de achtergrond. Een meisje dat droomt over een reis op een paard, zoals in Anne, het paard en de rivier; een jongen die een hut wil bouwen; een ander die in een hoogspanningsmast klimt en vanuit de hoogte een meisje aan de overkant van de rivier ziet dat naar hem zwaait [het begin van Aan de overkant, red.]… voor mij is het zo vanzelfsprekend dat kinderen dit soort dingen verzinnen. Ik hoop daarom dat ze zich thuis voelen in mijn verhalen, dat ze die drang naar avontuur die alle kinderen hebben, herkennen.’
Is daar nog wel voldoende ruimte voor?
‘Niet in de stad, denk ik. Vroeger kon je daar nog vrij rondzwerven. Maar nu, als ik denk aan die speeltuintjes met van die rubberen tegels… dat symboliseert voor mij de beperking in speelruimte. Terwijl fysieke ruimte belangrijk is: het prikkelt de verbeelding en leert kinderen met een open blik de wereld inkijken. Ik denk dat mijn boeken zich daarom op het platteland afspelen. Daar heb je bewegingsvrijheid.’
Maar geen kind klimt in een hoogspanningsmast, zoals Steef uit Naar de overkant.
‘Mijn vertrekpunt is dat wat ik verzin in principe echt moet kunnen. Er wordt nooit getoverd bij mij. Dat kinderen in werkelijkheid niet in hoogspanningsmasten klimmen, of, zoals Steef, er eentje cadeau krijgen om er een huisje in te bouwen, betekent niet dat dit in theorie niet mogelijk is. De wereld is tenslotte lichtelijk absurd: er zijn bijvoorbeeld mannen die hun auto aaien alsof het een paard is. Als ik dat zie, moet ik lachen. Dat soort rariteiten verwerk ik in mijn boeken, al is het niet zo dat ik dit allemaal van te voren bedenk. Zoals dat ook geldt voor mijn taal en de dubbelzinnigheid van woorden waarmee ik speel: de zinnen staan er voordat ik er erg in heb. De humor is geen bedachte humor, maar onnadrukkelijk en vanzelfsprekend aanwezig.’
Wat vind je dan van de woorden van De Griffeljury dat Naar de overkant een vriendschapsverhaal is dat is opgebouwd ‘aan de hand van de klassieke metafoor van een rivier die overbrugd moet worden’?
‘Iedereen is vrij zijn eigen interpretatie te geven, maar zo denk ik volstrekt niet. Het idee voor dit boek is ontstaan door mijn fascinatie voor de techniek van een gierpont, een veerpont die gebruikmaakt van de stroming van de rivier. Ik vind het heel leuk om op een niet-opdringerige, leerzame manier techniek in mijn verhalen te stoppen. Steef bouwt eerst een vlot. Later helpt de vader van Eefje er een slimme pont van te maken, zodat de kinderen heen en weer kunnen. Verder zit er geen boodschap in het boek, behalve misschien dat je dicht bij huis zoveel plezier kunt maken.’