‘Jongens scoren met lezen!’, dat is het thema van het congres Lezen Centraal dat op 9 april in de Amsterdam Arena wordt georganiseerd. Lezen is goed voor het ontwikkelen van de taalvaardigheid, juist, maar wat anders dan lijm houdt de gemiddelde jongen langer dan een kwartier geconcentreerd achter zijn boek? Een oud dilemma, zullen historica Angela Crott en psycholoog Gijsbert Stoet op het congres vaststellen, maar voor hen is dat geen reden het erbij te laten zitten. Een dubbelinterview.
Angela Crott is historica. In 2004 publiceerde ze Is mijn zoon een macho? over het opvoeden van jongens, en met het proefschrift Van hoop des vaderlands naar adhd’er – het beeld van de jongen in opvoedingsliteratuur (1882-2005) promoveerde ze in 2011 aan de Radboud Universiteit. In de boekhandel verscheen daarvan vorig jaar de populaire versie Jongens zijn ’t – van Pietje Bell tot probleemgeval.
Boys will be boys.
‘Dat kun je wel zeggen. Ik heb er ruim een eeuw jongensopvoedboeken op nageslagen. Ze moeten van ons lezen, dat is goed voor de taalontwikkeling, maar zelf hebben ze heel andere plannen. En nu zijn er meer verleidingen dan ooit: social media, computerspelletjes. Ik hoor het mijn zoon nog zeggen: “Mam, die games worden steeds mooier – nog echter dan lezen”.’
Ja, daar sta je dan.
‘Als er een dame bevrijd moet worden uit een toren, heb ik er al minder problemen mee. Dan zit er nog iets van een verhaal in. Maar vaak is het alleen maar schieten – dat laat zo weinig over aan de fantasie. Bij uitgeverij Zwijsen is een serie uitgebracht, b.o.j., Boeken Over Jongens, waarin echt rekening wordt gehouden met wat jongens leuk
vinden. Daar is onderzoek van Tilburg University aan voorafgegaan. Avontuur, actie, ze zijn dol op cliffhangers. En, dat bleek al uit een studie uit 1949, jongens lezen graag over jongens, in ieder geval over een mannelijke hoofdpersoon.’
En zeker liever niet over een zacht ei?
‘Meisjes kunnen makkelijker linken aan gevoelens in zichzelf. Jongens hebben natuurlijk ook gevoelens, maar kunnen die moeilijk onder woorden brengen en hebben al helemaal geen behoefte om er met hun neus in geduwd te worden. Nee, ze willen zich identificeren met een aanpakker, een held.’
Graag geen genavelstaar.
‘Vanaf de jaren zeventig verschenen er veel zogenaamde kommer-en-kwelboeken: onderwerpen als echtscheiding, pesten, dood. Dat lezen jongens dus niet. Daar zit ook geen humor in. Relativeren, dat vinden jongens enorm belangrijk. Avontuur, en techniek. In de jaren vijftig waren boeken over vliegeniers heel populair. Jongens zijn niet veel veranderd, de techniek wel, dus daar kunnen een boel nieuwe verhalen omheen worden gebouwd.’
Móéten jongens ook nog iets van ons? Anne Frank lezen bijvoorbeeld?
‘Als we ze ergens toe verplichten, hebben ze er meteen geen zin meer in. Dus nee: wij vinden het belangrijk dat jongens lezen, dan moeten we ze ook boeken aanreiken die spannend zijn. Of leuk-educatief. Boeken over vreemde landen, boeken die inspelen op hun jongensaard.’
De jongens- en de meisjesplank komen zo wel erg ver uit elkaar te hangen.
‘Ho ho, jullie jongens lezen geen meisjesboeken, maar wij meisjes lezen wel jongensboeken. Ik verslond Pietje Bell. En Pim Pandoer erbij.’
Waar zou u willen beginnen?
‘Docenten moeten van goeden huizen komen om jongens te triggeren een boek te pakken. Mannelijke docenten hebben in dit opzicht misschien een streepje voor. Als het ze lukt, petje af. En je kunt al heel vroeg thuis beginnen jongens “aan te steken” met verhalen.’
Las u voor?
‘Zeker, al was het hard werken om mijn twee jongens bij de les te houden. Alles moest uit de kast.’
En uw man, las die ook voor?
‘De intentie was er, hij begon er altijd wel aan. Maar hij had regelmatig moeite niet zélf in slaap te vallen.’
Gijsbert Stoet is na zijn studie psychologie in Groningen niet meer ‘thuis’ geweest: via het Max Planck Instituut voor psychologisch onderzoek in München (summa cum laude gepromoveerd) en de universiteiten van St.Louis, Bristol en Leeds, belandde hij als ‘Reader’ (professor zonder leerstoel) op de University of Glasgow waar hij nog steeds werkzaam is.
In 2013 publiceerde u een onderzoek over het verschil tussen reken- en taalvaardigheid bij jongens en meisjes.
‘Ja, meisjes hebben over het algemeen meer problemen met rekenen en jongens met taal en daartussen zit een verband. Dat zal ik op het congres toelichten. Het wonderlijke was: toen ik met de resultaten naar buiten kwam, reageerde iedereen bezorgd over de meisjes, terwijl het feit over die jongens bijna voor kennisgeving werd aangenomen.’
Meer Madammen Curie willen we. Meiden, kies exact, riep de overheid ook lange tijd.
‘Maar vrouwen zijn niet zo geïnteresseerd in abstracte, hogere wiskunde als mannen. Ook al zouden ze op dat vlak gelijk presteren – en in sommige landen doen ze dat – dan zullen de leerlingen die erin doorgaan, de echte bollebozen, toch vooral de jongens zijn.’
Maar krijg die laatste groep maar eens aan het lezen.
‘Ja, bij taalvaardigheid is het verschil tussen jongens en meisjes maar liefst drie keer zo groot: jongens zijn drie keer slechter in lezen dan meisjes. Van nature al: meisjes lezen eerder dan jongens – jongens ontwikkelen vaker taalstoornissen; stotteren komt vier keer vaker voor bij jongens. Maar wat we ook zagen: de kloof groeit.’
Jongens lezen nog minder graag dan ze al deden?
‘Ja, misschien door de moderne techniek en de veranderende gedragspatronen die daarbij horen. Vroeger in Hoogeveen ging ik drie keer per week met mijn vader naar de bibliotheek – in Hoogeveen was verder ook niet veel te doen. Maar tegenwoordig zijn er voor jongens zoveel ontsnappingsmogelijkheden. En ze lezen al niet zo gauw ter
ontspanning een boek.’
Computerspelletjes, social media – mevrouw Crott noemt ze ook.
‘Een overload aan informatie, met alle vormen van aandachtsstoornissen die daar weer uit voortvloeien.’
Waar gaat dat heen, denkt u?
‘Dat is een goeie vraag. Als je straks een samenleving hebt van mensen die niet langer dan vijftien minuten een tekst kunnen lezen omdat ze daar het geduld niet voor hebben, hoe ziet zo’n samenleving er dan uit? Wat is onze visie op de mens in de toekomst? Een filosofische vraag, maar daar wil ik het op het congres graag over hebben.’
Dat wordt een sombere rede van onze keynotespeaker uit Glasgow.
‘Valt mee hoor. In ons onderzoek naar schoolresultaten in 75 landen scoort Nederland goed – dat kunnen we in onze zak steken. Op het vlak van meisjes en wiskunde zijn de resultaten vergelijkbaar met die van ons omringende landen, maar de taalachterstand bij Nederlandse jongens is kleiner. En dat terwijl er – voor zover ik weet – geen specifieke interventies zijn toegepast om dat te bereiken. Dus als die er wél komen, heeft Nederland een uitstekende uitgangspositie.’
Waar zou u willen beginnen?
‘Bij gedegen wetenschappelijk onderzoek. Je kunt heel idealistisch de verschillen tussen jongens en meisjes willen wegwerken, maar eerst zul je moeten kijken: waar komen die verschillen dan vandaan? Daar zal goed, empirisch, longitudinaal onderzoek naar moeten worden gedaan; tot nu toe is dat alleen hapsnap gebeurd. Pas als je de
oorzaken kent, kun je er misschien iets aan doen.’
Het onderzoek van Gijsbert Stoet en David Geary is terug te vinden op plosone.org.
Eerder verschenen in Lezen 1, 2014, auteur: Stijn Aerden