Conrad Berghoef, docent Nederlands in de sector Zorg bij ROC Friese Poort, pleit voor meer literatuuronderwijs op het mbo. Zelf doet hij er in ieder geval alles aan om jongeren aan het lezen te krijgen, zo blijkt uit zijn boek Leraar op de fiets: zelfs tijdens de lockdowns gaf hij niet op.
‘Het gelukkigste moment tijdens de lockdowns was de les waarin ik de digitale leespauze besloot in te voeren: allemaal voor ons eigen scherm in stilte lezen, precies zoals mijn fysieke lessen ook beginnen. Ik had met de studenten afgesproken dat ze de camera open zouden houden en verbazingwekkend genoeg werkte dit. Als ik zo af en toe van mijn eigen boek opkeek, zag ik er altijd wel zo’n veertien, vijftien op de webcam die serieus aan het lezen waren. Een heel bijzondere ervaring: we waren fysiek gescheiden, we zeiden niets tegen elkaar, maar voelden ons door het gezamenlijke lezen toch met elkaar verbonden.’
Je was aanvankelijk gestopt met deze leespauzes?
‘Toen de eerste lockdown in het voorjaar van 2020 werd afgekondigd, is het stillezen inderdaad helemaal uit mijn lessen verdwenen. Ik had er geen vertrouwen in dat dit digitaal enig effect zou hebben. Terwijl ik verder juist wel mogelijkheden zag in het online lesgeven. Als er één vak op digitaal onderwijs is voorbereid, dacht ik vol goede moed, dan is het Nederlands. Ik meende echt dat ik effectiever kon zijn: de stoorzenders in de dagelijkse lessituatie zou ik kwijt zijn en ook het klassenmanagement. Door die tijdswinst zou ik de studenten bijvoorbeeld eindelijk weer eens wat meer creatieve schrijfopdrachten kunnen geven, los van die gruwelijke, op peer-feedback gebaseerde lesmethodes waar in de praktijk toch maar weinig van terechtkomt. Het is belangrijk dat ze met taal bezig zijn. Ze moeten leren dat ze de boodschap die ze willen overbrengen goed en kernachtig kunnen verwoorden. Ze moeten begrijpen hoe een verhaal verteld wordt.’
Hoe is het digitale onderwijs je uiteindelijk afgegaan?
‘Je zou willen dat we het ons eigen hadden kunnen maken zonder pandemie en al het bijkomend drama en het heeft ons een jaar gekost voordat we er waren, maar alles overziend is het goed geweest dat we hiertoe zijn gedwongen. Natuurlijk, nadeel van het online lesgeven is dat het informele leren wegvalt. Als iemand zijn wenkbrauw optrekt of luidruchtig zucht in de klas, dan kan ik daar gemakkelijker op reageren. Zo kan ik ongemerkt inspelen op zijn of haar leerbehoefte. Daarnaast, omdat er meer ruimte is voor studenten om zelf dingen aan te dragen, kunnen ze mede de lesinhoud bepalen. Bij digitaal onderwijs is dit lastig, dan zijn de studenten vooral ontvangers. Toch zal ik onderdelen van het online lesgeven zeker blijven vasthouden. Zoals het digitaal nakijken van de schrijfopdrachten middels de tool rubrics. Daarmee kan ik de prestaties van de studenten zonder veel moeite op verschillende niveaus beoordelen, zodat ik gerichter feedback kan geven en individueel makkelijker het gesprek kan aangaan.’
Wat vinden en wat vonden de studenten hiervan?
‘Voor sommigen werkten die online lessen best oké. Maar er zijn er ook bij die tijdens de lockdowns heel anoniem in de les hebben kunnen zijn en feitelijk maandenlang niks hebben gedaan. Nu we allemaal weer gewoon naar school gaan, valt dit extra op: nog nooit heb ik zoveel verschil binnen één en dezelfde klas gesignaleerd. En aan mijn derdejaars studenten kan ik het gemis van het stillezen goed merken. Lezen zit gewoon minder tussen de oren dan bij mijn tweedejaars, bij wie ik dus de leespauzes tijdens de laatste lockdown weer heb ingevoerd. Wat voor effect dit in de toekomst zal hebben, weet ik nog niet. Toch ben ik optimistisch. Sommige doemdenkers spreken al over een verloren generatie, maar ik geloof daar niet in. Ik denk dat die jongeren het geluk en hun motivatie wel zullen hervinden en dat wij leraren die achterstanden door corona wel weggewerkt krijgen. Op voorwaarde natuurlijk dat wij bereid zijn wat harder te lopen. We zullen moeten buffelen de komende tijd.’
Gaat dat lukken? Leraren zijn toch al overbelast?
‘Zolang wij gewoon les kunnen geven, is er veel mogelijk. Wij kunnen onze kennis overbrengen op jonge mensen, we weten hoe we dit moeten doen, we zijn ervoor opgeleid en hebben er ervaring in. Onderwijs is het vertellen van een verhaal. Dat was vroeger zo en dat is nu niet anders. Onze samenleving is opgebouwd uit verhalen. Die vertellen we elkaar via boeken, films, media, en ja, ook via het onderwijs. We kunnen onze studenten wel vragen om zelf die verhalen te maken, maar ze zullen daar dan eerst voorbeelden voor moeten hebben. Maar helaas wordt ons niet gevraagd wat het beste is: lesgeven is een verkeerde term geworden.’
Proef ik hier, net als in je boek, kritiek op het onderwijssysteem?
‘Absoluut, ja. In de afgelopen jaren heb ik heel veel onderwijskundigen voorbij zien komen die allemaal heel veel wisten over het onderwijs, maar ik heb nog steeds geen idee wat ik eraan heb gehad. Ze zijn zo verschrikkelijk theoretisch en staan zo ver van de praktijk af. Opgelegde groepsopdrachten, studenten die hun eigen leervragen moeten formuleren, leraren die niet langer leraar maar coach moeten zijn… een of andere lul achter een bureau heeft verzonnen dat jonge mensen hiervan leren, maar dat competentiegerichte onderwijs werkt echt niet. “Is dit beleid of is erover nagedacht?” zou de Amsterdamse PvdA-wethouder en latere staatssecretaris Jan Schaefer gezegd hebben. Zelf heb ik het gekscherend wel eens “het nieuwe leren van de keizer” genoemd.
Is de invoering van het competentiegerichte onderwijs ook ten koste gegaan van de kwaliteit van het leesonderwijs?
‘Jazeker – we hadden ineens geen lessen meer waarin de tijd werd genomen om te lezen, maar zogenaamde vergaderingen met casussen. Studenten gingen daardoor direct in de overlegmodus, terwijl je natuurlijk eerst moet leren een tekst te doorgronden en dat dit belangrijk is. Bedenk eens wat er bijvoorbeeld mis kan gaan als mijn studenten tijdens hun stages in de zorg de bijsluiters onzorgvuldig lezen.
Tegenwoordig worden mbo’ers te veel gezien als de studenten met de gouden handjes. De nadruk ligt daardoor te veel op samenwerking, het kunnen presenteren, verplichte leesopdrachten maken … Maar daarmee doe je die jongeren tekort: laat ze ook gewoon boeken lezen, creëer ruimte voor literatuuronderwijs, zorg dat iedere ROC een goede gevarieerde bibliotheek heeft. Het is allang bekend dat lezen goed is voor je taalontwikkeling, je woordenschat, je empathisch vermogen… Daarom begin ik mijn lessen met twintig minuten lezen – in absolute stilte: studenten moeten snappen dat je voor lezen goed moet gaan zitten, dat je tijd en ruimte nodig hebt om je te kunnen inleven in een verhaal.’
“U vindt het echt wel heel belangrijk dat de jongeren lezen hè, dat u er zoveel voor fietst?”/ “Dat zeg je precies goed,” antwoord ik, “zo belangrijk vind ik het.”’ (uit: Leraar op de fiets).
Leraar op de fiets
Toen Conrad Berghoef (1970) tijdens de eerste lockdown net voor vijftienhonderd euro nieuwe boeken voor zijn schoolbibliotheek had besteld, besloot hij ze zelf bij zijn studenten te bezorgen. Op de fiets. Tijdens zijn Friese ‘#leenboekenroute’ door weer en wind overdacht hij de staat van het (lees)onderwijs en de bijzondere lessituatie waarin hij en zijn studenten terecht waren gekomen. Die bespiegelingen schreef hij op en zijn gebundeld in Leraar op de fiets.
Dit artikel verscheen eerder in Lezen 4, 2021.