Het recente onderwijsonderzoek PISA, waaruit blijkt dat de leesvaardigheid in Nederland achteruit holt, stemt zorgelijk. Stichting Lezen-directeur Gerlien van Dalen geeft haar visie op de staat van het lezen en leesonderwijs in Nederland, en de rol van Stichting Lezen als spin in het web van de leesbevordering.
Lees het hele interview hieronder of download de pdf.
‘Er is wel écht iets aan de hand. Het leesniveau daalt al jaren, maar Nederland presteerde voorheen wel altijd bovengemiddeld. Nu toont het pisa-onderzoek dat Nederlandse jongeren slechter op leesvaardigheid scoren dan hun leeftijdsgenoten uit andere Europese landen. Bovendien is het nergens zo slecht gesteld met het leesplezier onder vijftienjarigen als bij ons. Dat we met ons leesniveau onder het gemiddelde zitten, daar ben ik van geschrokken. [Ze zwijgt] Nee, dát had ik niet verwacht. Juist omdat er de laatste tien jaar steeds meer aandacht voor lezen en leesbevordering is.’
Waaruit bestaat die aandacht zoal?
‘Talrijke door Stichting Lezen geïnitieerde wetenschappelijke onderzoeken naar leesbevordering en literatuureducatie zijn de afgelopen decennia vertaald naar effectieve leescampagnes: De Nationale Voorleesdagen, Vakantielezen, De Weddenschap, De Boekenweek voor Jongeren… allemaal gericht op zaken als leesopvoeding, leesplezier en leesmotivatie. Daarnaast is Stichting Lezen samenwerkings-verbanden aangegaan met andere letterenorganisaties. Met succes. Zo zijn op ons initiatief belangrijke landelijke spelers op het gebied van leesbevordering – Literatuurmuseum/Kinderboekenmuseum, kb, Vereniging Openbare Bibliotheken, Nederlands Letterenfonds, Stichting Lezen & Schrijven en cpnb – ondertussen aangesloten bij de Leescoalitie. We zetten vol in op onderwerpen of doelgroepen die nog onvoldoende belicht of bereikt zijn. Zo roepen we in onze nieuwste campagne “Lees Voort!” grootouders op hun liefde voor lezen door te geven aan hun kleinkinderen.’
Wat doet het met je, dat de leesvaardigheid zo achteruit gaat?
‘Als ik me realiseer wat we met Stichting Lezen de afgelopen jaren hebben bereikt en ik zie zo’n pisa-rapport, dan voel ik me licht gefrustreerd. Tegelijkertijd ben ik realistisch: Stichting Lezen is een rad in een veel groter raderwerk. Als het gaat om leesbevordering en literatuureducatie en het verspreiden van kennis hebben we een centrale rol, maar wij zijn niet zelf de leesbevorderaars. Dat zijn de leraren, de medewerkers op school en in de kinderdagverblijven, en natuurlijk de ouders. De pisa-resultaten onderstrepen voor mij dat we onze aanpak met campagnes, en vooral het actieprogramma Kunst van Lezen dat we met de bibliotheken uitvoeren om laaggeletterdheid te bestrijden, de komende jaren onverminderd moeten voortzetten. De kinderen die nu opgroeien met BoekStart en de Bibliotheek op school moeten we blijvend stimuleren in hun leesontwikkeling, zodat we over tien jaar betere leesresultaten bij de groep vijftien jarigen hebben
Hoe belangrijk is die leesbevorderende rol van het onderwijs?
‘Die is heel belangrijk, en heel groot. School is de plek waar ieder kind de kans krijgt om zich tot lezer te ontwikkelen. De afgelopen decennia is er heel veel aandacht uitgegaan naar technisch en begrijpend lezen, naar meetbare vaardigheden, en veel minder naar zachte factoren als leesmotivatie en leesplezier. Maar ook die moet je ontwikkelen zodat kinderen boeken lezen die niet alleen qua niveau bij ze passen, maar ook qua inhoud: boeken waarmee ze zich kunnen ontwikkelen als lezer en als mens. Dan moet het begrijpend leesonderwijs wel anders: er moeten rijkere teksten worden gelezen – meer kinder- en jeugdliteratuur – en er is meer leestijd nodig.
Gelukkig wordt dit erkend in de nieuwe curriculumvoorstellen voor het onderwijs, waarin Stichting Lezen actief heeft geadviseerd. Maar de plannen zijn nog niet door de Kamer. Bovendien gelden die niet alleen voor Nederlands, maar voor alle vakken, en niet alle voorstellen worden door het veld omarmd. Dus er zal zeker moeten worden gelobbyd om de voorstellen voor het literatuur- en leesonderwijs erdoor te krijgen. Als dit lukt, zullen de vooropleidingen meer en op een andere manier tijd aan lezen moeten gaan besteden.
Het aantal pabostudenten dat zelf niet graag leest is te groot. Leesbevordering begint bij het jonge kind – als ergens voor het tiende levensjaar het leesvuur wordt aangewakkerd, dooft het niet gemakkelijk uit – en logischerwijze dus ook bij de professionals die vanuit dat jonge kind op een kwalitatief goede manier die leesontwikkeling moeten stimuleren en begeleiden.’
Ben je hoopvol?
‘Ik wil optimistisch blijven. De urgentie is groot: er moet gewoon wat gebeuren. We weten allemaal dat lezen de basis van je ontwikkeling is, van alles eigenlijk. Hoe een wasmachine werkt, kan een filmpje nog weergeven, maar een opiniestuk in de krant is niet in beeld te vangen. Een geletterde samenleving heeft een rijkere cultuur, gezondere inwoners en betere economische perspectieven. Gelukkig merk ik dat de problematiek rondom het feit dat er steeds minder gelezen wordt, waardoor de waardevolle betekenis van fictie en rijke teksten afneemt, breed wordt onderkend. Zo is op een aantal pabo’s lezen inmiddels heel expliciet het uitgangpunt van het beleid, met gerichte aandacht voor de aanstaande leerkracht als lezer én leesbevorderaar. Daarnaast doet bijna een kwart van de pabo’s mee met pilots van de Bibliotheek op school. Dat betekent dat didactiek rond leesbevordering daar serieus genomen wordt, en er een rijke collectie kinder- en jeugdboeken aanwezig is. De sleutel tot een betere leesvaardigheid onder kinderen en jongeren ligt bij het onderwijs, van kinderopvang tot voortgezet onderwijs, tot pabo en lerarenopleiding.’
Onderwijsminister Ingrid van Engelshoven erkent de noodzaak van beter leesonderwijs en heeft een leesoffensief
aangekondigd. Hoe concreet is dat?
‘Dat moet nog vorm krijgen. Als voorzitter van de Leescoalitie zijn wij als Stichting Lezen hierover direct in gesprek met het ministerie en het veld. Maar een leesoffensief uitspreken is wat anders dan een leesoffensief tot stand brengen. Dat zal niet gratis zijn. Willen we de leescultuur structureel versterken, dan zal er meer tijd voor lezen, meer geld voor leesbevorderingsbeleid en meer deskundigheid nodig zijn, op alle onderwijsniveaus.’
Waar ligt de oplossing?
‘Ik pleit voor minder vrijblijvendheid in de invulling van het vak Nederlands en het leesonderwijs. Dat de overheid een sterk signaal moet afgeven dat het onderwijs onmisbaar is in het faciliteren van goed leesonderwijs, is voor mij evident. Nu is het zo dat we de politiek en het onderwijs steeds maar weer moeten overtuigen van het belang van leesbevordering, voordat ze bereid zijn daar middelen voor vrij te maken.
Maar als de rijksoverheid zou eisen dat elke school een volwaardige schoolbibliotheek met deskundige leesspecialisten moet hebben, en een deel van de onderwijsfinanciering voor dit doel zou bestempelen, dan voer je direct een heel ander gesprek.
In feite hebben we, met Stichting Lezen als kenniscentrum, alle ingrediënten voor een concreet leesoffensief. Binnen de programma’s BoekStart en de Bibliotheek op school wordt niet alleen bewust gewerkt aan het ontwikkelen van een rijke leesomgeving voor kinderen en jongeren, maar ook aan het toerusten van professionals door opleidingen. Als vanaf nu over vier jaar de eerste pabo-studenten van school komen die stimulerend leesonderwijs hebben gekregen en hebben leren geven, dan moeten we over tien jaar toch echt een verandering kunnen zien.’
Wat is jullie grootste opgaaf?
‘Onze rol als kenniscentrum maakt ons uniek. Het verzamelen van kennis middels onderzoek blijft onverminderd de solide basis van Stichting Lezen: kennis is nodig voor beleid en om de samenleving te overtuigen van het belang van leesbevordering. De programma’s en campagnes die er nu zijn, blijven we voortzetten, zodat we ons netwerk kunnen blijven voeden en onze relaties kunnen onderhouden en uitbreiden. Maar we gaan de komende beleidsperiode nog nadrukkelijker dan voorheen kijken hoe leesbevordering onderdeel van het lees- en literatuuronderwijs kan worden en erop toezien dat iedereen die met kinderen werkt, goed is toegerust als leesbevorderaar. We willen en zullen het veld moeten blijven mobiliseren en mensen en organisaties voor lezen zien te winnen. Die hefboomfunctie is essentieel. Daarbij moeten we ons realiseren dat raden van bestuur, of politici een ander soort kennis nodig hebben dan bijvoorbeeld docenten, of auteurs die klassen bezoeken. We richten ons nu vooral op het vertalen van onze kennis naar praktische handvatten voor leesprofessionals. Maar we zullen ervoor moeten zorgen dat het belang van lezen door meer mensen op meer niveaus gedragen wordt.’
Waar staat lezend Nederland over vier jaar?
‘De infrastructuur voor leesbevordering is fragiel en van veel beslissers afhankelijk. Zo krijgen bibliotheken gemeentelijke subsidies, en we krijgen nu al signalen dat daar de komende jaren weer op bezuinigd zal worden. Die directe afhankelijkheid van lokale middelen leidt tot een ad hoc beleid en zullen we moeten doorbreken, anders ben je alleen maar vanaf de zijlijn aan het repareren. Veel zal afhangen van de concrete voorstellen waarmee de minister deze zomer komt. Ze heeft inmiddels gezegd dat het programma de Bibliotheek op school haar voorkeursmodel is. Maar als iedere school een goede schoolbibliotheek en voldoende leesspecialisten moet hebben, moet de overheid of het onderwijs wel investeren, zodat de openbare bibliotheken het programma uit kunnen voeren. Als dat gebeurt, heeft het leesonderwijs echt weer toekomst.’
Een reële verwachting?
‘Het is geen utopie. Het is een kwestie van keuzes maken. Daarbij wil ik opmerken dat leesbevordering niet alleen over beleid gaat. Het gaat ook over de betekenis die wij als samenleving aan lezen en boeken geven. Lezen heeft onvoldoende status, het is niet meer cool. Deels komt dat door de discrepantie tussen het type boeken dat kinderen en jongeren van school moeten lezen en het type boeken dat ze zouden willen lezen. Daarnaast hebben sociale media invloed op de afnemende leestijd en ons veranderende leesgedrag. Toen ik jong was, waren er nog wel eens politici die aan een boek refereerden. Die vanzelfsprekende belezenheid is er niet meer. Wanneer hoor je publieke figuren over wat ze gelezen hebben? Leesbevordering betekent daarom niet meer alleen dat mensen moeten kunnen lezen, maar ook dat ze moeten willen lezen en blijven lezen. Voor het stimuleren van die laatste twee zou het helpen als we maatschappijbreed, van ouders tot politiek en media, de status van lezen opkrikken: we moeten het lezen met zijn allen weer omarmen.’
Voorop in leesbevordering
Leesbevordering is het stimuleren van lezen door het aanwakkeren van leesmotivatie en leesplezier zodat kinderen en jongeren kennismaken met de rijkdom van verhalen waardoor ze hun leesvaardigheid en literaire competentie vergroten. Stichting Lezen ontvangt subsidie van het ministerie van ocw en is als ondersteunende lettereninstelling in de culturele basisinfrastructuur verantwoordelijk voor de landelijke coördinatie van leesbevordering en literatuureducatie.
Voor de nieuwe beleidsperiode 2021-2024 heeft Stichting Lezen vier strategische doelen geformuleerd:
• Stichting Lezen entameert en stimuleert onderzoek, weet hoe leesbevordering werkt en voorziet in de kennisbehoefte van leesbevorderaars.
• Stichting Lezen initieert, ontwikkelt, ondersteunt en coördineert incidentele en structurele interventies die de leesomgeving van kinderen en jongeren inspirerender, uitdagender en rijker maken.
• Stichting Lezen verschaft (aanstaande) professionele leesbevorderaars de kennis en vaardigheden die nodig zijn om het leesplezier en de leesvaardigheid van kinderen en jongeren te vergroten.
• Stichting Lezen maakt beleidsmakers en beslissers in politiek, bestuur, onderwijs, opvoeding, bibliotheekwezen en boekenvak bewust van hun rol in leesbevordering en zet hen ertoe aan hiervoor voldoende mensen en middelen vrij te maken.
Onderwijsonderzoek PISA
In 2018 scoorden Nederlandse vijftienjarigen op leesvaardigheid slechter dan leeftijdsgenoten uit andere welvarende landen. Dat blijkt uit het eind vorig jaar gepubliceerde driejaarlijkse onderwijsonderzoek onder 60.000 leerlingen uit 79 landen, dat bekendstaat als de pisa-test en wordt uitgevoerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso). Driekwart van de Nederlandse middelbare scholieren kan het belangrijkste idee uit een tekst halen, maar dat is onder het gemiddelde, en een stuk lager dan bij de pisa-test in 2015. In de meeste onderzochte landen gingen leesvaardigheid en leesmotivatie achteruit, maar in Nederland het hardst.
Dit artikel stond eerder in Lezen 1, 2020