Tijdens Lezen Centraal droeg Kinderboekenambassadeur Manon Sikkel de ambtsketting over aan haar opvolger, illustrator Martijn van der Linden. Na drie jaar ambassadeurschap zijn de knelpunten rond leesplezier en leesmotivatie haar glashelder geworden: ‘Je kunt duizenden
werkgroepen oprichten, je kunt dikke rapporten schrijven, maar als je wilt dat kinderen lezen, dan móét je tijd en geld vrijmaken voor boeken.
Het was een feestelijk moment: terwijl op de achtergrond foto’s geprojecteerd werden van
hoogtepunten uit haar driejarige ambassadeurschap, werd vertrekkend Kinderboekenambassadeur Manon Sikkel geïnterviewd door presentator Rik van de Westelaken. Ze kijkt met een goed gevoel terug op haar – vanwege de coronatijd extra lange – ambtstermijn. ‘Op een podium tijdens zo’n formeel moment op het congres, krijgt het echt belang. Toen ik drie jaar geleden begon, realiseerde ik me tijdens de installatie: nu begint het! Dit is voor het echie.’
Even terug naar dat moment, drie jaar geleden. Wat waren je ambities?
‘In de weken voordat ik geïnstalleerd werd, had ik een lange lijst gemaakt met dingen die ik allemaal wilde doen. Al vrij snel realiseerde ik me: dat gaat nooit allemaal lukken. Wat ik niet had voorzien, was dat ik voor ongelooflijk veel interviews werd uitgenodigd. Dat heeft me enorm geholpen: ik had meteen een platform in alle bladen en kranten, van Het Parool tot Happinez, om over mijn plannen te vertellen. Dat kost veel tijd, maar het helpt ook om je ambities scherp te formuleren.’
Je belangrijkste speerpunt was dat de jeugdliteratuur inclusiever en diverser zou moeten worden.
‘Ja, daar begon het mee. Ik heb dat al vrij snel uitgebreid naar: tegen stereotypen. Dat hielp beter om mijn boodschap uit te leggen, ontdekte ik. Als je zegt dat de jeugdliteratuur inclusiever en diverser moet worden, zou je namelijk kunnen denken dat je veel verschillende personages in je boeken moet opvoeren. Het gaat mij er ook om dat personages minder stereotype moeten zijn. Kijk naar de gemene juffen in kinderboeken: die zijn altijd dik, oud en
lelijk. Ik vind dat in een goed kinderboek je uiterlijk niks zou moeten zeggen over je innerlijk. Je leeftijd, je huidskleur, je geaardheid, je geloof, je gewicht, je lengte, of je een bril draagt of niet – dat zegt helemaal niets over wat voor persoon je bent. Ik hoop dat schrijvers daar op een andere manier naar zijn gaan kijken.’
Je hebt de tijd mee: diversiteit is de afgelopen jaren een modewoord geworden.
‘Ja, dat klopt. Ik begon met mijn boodschap nog voor de Black Live Matters-beweging flink in het nieuws kwam. Ik denk dat iedereen er klaar voor was en zich realiseerde: in kinderboeken valt iets te winnen. Eerst richtte de discussie zich op de vraag: moeten er niet meer diverse schrijvers komen?
Het antwoord daarop is: ja, uiteraard. Het is belangrijk dat alle kinderen zich gerepresenteerd voelen in boeken, en je schrijft nu eenmaal het geloofwaardigst over je eigen achtergrond. Maar zolang die schrijvers er niet genoeg zijn, moet je niet wachten om kinderboeken aan te passen. Laatst sloeg ik een boek open en las ik alleen maar Hollandse namen. Daar schrik ik echt van. Dat is zo ouderwets! Alle schrijvers die scholen bezoeken weten dat er in elke klas
kinderen zijn die Ademcan, Yousef of Hajar heten. Het is echt een gemiste kans om die namen niet te gebruiken.’
Je hebt veel rondgereisd door Nederland om lezingen te geven. Wat is je opgevallen?
‘Ik heb in de afgelopen jaren zoveel kinderen, studenten, leerkrachten en leesconsulenten gezien, dat ik daarmee een goed beeld heb gekregen van de problemen rond lezen en leesmotivatie. Zo heb ik alle pabo’s van Nederland minstens een keer bezocht om eerste- en tweedejaarsstudenten te vertellen over leesplezier. Altijd begon ik met de vraag: wie houdt er van lezen? Als een kwart zijn vinger opstak, dan was dat opvallend veel. Het grootste deel van
de pabo-studenten houdt niet van lezen, heb ik na al die bezoeken moeten concluderen. Van het gebrek aan leesmotivatie ben ik echt geschrokken. Dat een student alles wat met lezen te maken heeft saai en soms zelfs vervelend vindt, dat vind ik heel erg.’
Wat zou er moeten gebeuren om het tij te keren?
‘De oplossing is: geld. Je kunt duizenden werkgroepen oprichten, je kunt dikke rapporten schrijven, je kunt met z’n allen je hoofd schudden om hoe erg het gesteld is met het leesplezier, maar als je wilt dat kinderen lezen, moet je tijd en geld vrijmaken voor boeken. Dat de helft van de scholen geen schoolbibliotheek heeft, en dat op veel plaatsen geen Openbare Bibliotheek meer is, is zorgwekkend. Je moet ervoor zorgen dat alle kinderen in Nederland, ongeacht waar ze wonen, toegang hebben tot een Bibliotheek die altijd open is. Dat er geld beschikbaar is om nieuwe boeken te kopen en dat er tijd wordt vrijgemaakt waarin je als kind kunt lezen.’
Maar als er geen leerkracht is die jou met lezen op weg helpt?
‘Daar zijn gelukkig leesconsulenten voor. Die doen fantastisch werk. Zij weten wat scholen nodig hebben en hebben de kennis en het enthousiasme om leerkrachten te inspireren. In al die jaren heb ik steeds herhaald: je hoeft als leerkracht niet van lezen te houden, als je maar zorgt dat er boeken zijn en dat je tijd beschikbaar stelt. Mensen worden daar ontzettend boos om, dat ik dat zeg – want zo zou het niet moeten zijn.
Maar we leven niet in een ideale wereld. Ik denk dat je beter met de realiteit rekening kunt houden en die is dat het merendeel van de (aankomend) leerkrachten nu eenmaal niet van lezen houdt. Daarom denk ik, heel praktisch: waar we nu voor moeten zorgen, is dat er een generatie kinderen komt die wél van lezen houdt. Zij worden over tien jaar de nieuwe leerkrachten. Wat je nodig hebt, is op iedere school een leescoördinator die haar collega’s kan
inspireren. Samen met de leesconsulent van de bibliotheek kan die ervoor zorgen
dat de juiste boeken de school binnenkomen.’
Wat waren de hoogtepunten van deze afgelopen drie jaar?
‘Coronatijd zorgde voor meer virtuele ontmoetingen. Daardoor gingen Childrens Laureates uit de hele wereld samenwerken. We hadden Zoommeetings met collega’s in Noorwegen, Australië, Wales, Amerika… Die internationale samenwerking vond ik heel bijzonder. Het tweede hoogtepunt, vlak voor het einde van mijn ambtstermijn, was een doorbraak in de slepende kwestie rond royalties voor schoolbibliotheken. Al tien jaar strijden schrijvers en illustratoren voor een eerlijke leenvergoeding.
Dit voorjaar hebben we gezamenlijk, in één week tijd, een hele serie video’s opgenomen waarin we uitleggen hoe belangrijk het is dat kinderen boeken van school mee naar huis kunnen nemen, maar dat je dat alleen kunt doen als de makers daarvoor betaald worden. Samen hebben we de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van Engelshoven een brief aangeboden. En nu gaat het, na al die jaren, echt gebeuren: er komt een leenvergoeding. Dit laat heel mooi zien dat leesbevordering ook een politieke zaak is: als we als land willen dat alle mensen goed kunnen lezen, dan moet je geld vrijmaken voor goed leesonderwijs.’
Wat heb je jouw opvolger Martijn van der Linden meegegeven?
‘Dat wat ik zelf heb meegekregen van mijn voorgangers Hans en Monique Hagen, en wat zij weer hebben meegekregen van hun voorganger, Jan Paul Schutten. Kies iets wat jij belangrijk vindt en wat dicht bij jezelf ligt, en blijf daar op allerlei verschillende manieren op terugkomen. Houd je bij één boodschap en blijf die herhalen. In de reclamewereld is dat een beproefd concept.
En verder: laat je verrassen. Je kunt je van tevoren heel moeilijk voorstellen wat het ambassadeurschap inhoudt. Je ontmoet allerlei mensen die zich voor dezelfde zaak inzetten. Maak daar gebruik van: vraag ze om hulp, bedenk samen plannen. En vergeet niet om daarvan te genieten.’