Stichting Lezen jubileert. Directeur Gerlien van Dalen staat stil bij de mijlpalen die geslagen zijn sinds 1988, toen het boekenvak besloot tot het opzetten van Stichting Lezen om het opdoemende spook van de ontlezing te verjagen. Eerst werden vooral losse initiatieven en campagnes ondersteund, zoals de Prijs van de Nederlandse Kinderjury. Maar tegenwoordig is Stichting Lezen een professioneel kenniscentrum dat met het veld doelgericht gestructureerde leesbevorderingscampagnes en -programma’s ontwikkelt en inzet: ‘Dat begint nu echt zijn vruchten af te werpen.’
Gerlien van Dalen hoeft niet lang na te denken: hét sleuteljaar in de 35jarige geschiedenis van Stichting Lezen is 2005. Dat is het jaar waarin op verzoek van de overheid een onderzoekspoot werd opgericht en de stichting van het platform voor leesbevordering dat het sinds 1994 was, veranderde in een kenniscentrum voor leesbevordering en literatuureducatie. Van Dalen: ‘Je kan natuurlijk allerlei aanbevelingen doen en campagnes verzinnen om het lezen bij kinderen en jongeren te stimuleren, maar zolang je niet voldoende weet over de oorzaken van ontlezing en wat wel en niet effectief is als je het over leesbevordering hebt, dan is het uitein delijk een moeilijke opgaaf om het tij te keren. Want hoe overtuig je anderen – ouders, onderwijs, overheid – ervan dat de veranderingen die je wilt bewerk stelligen zinvol en nodig zijn als je dit niet met feiten kunt onderbouwen?’
Zo’n koerswijziging is natuurlijk niet van de ene op de andere dag gerealiseerd.
‘Die onderzoekspoot begon klein schalig. Er was één medewerker. En daarnaast was Dick Schram als eerste bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam voor Stichting Lezen aangesteld. Het was een begin. Er was een jaarlijks wetenschappelijk congres en er verschenen diverse onderzoekspublicaties. Maar sinds ik er ben – in 2009 werd ik directeur – heeft
Stichting Lezen als kenniscentrum veel meer vorm gekregen. Mijn visie was: zodra we meer inzicht hebben in hoe lezen werkt, waarom het ene kind wel en het andere niet leest en wat docen ten hieraan zouden kunnen en moeten doen, alleen dan kun je samen met het veld effectieve leesbevorderingsstrate gieën ontwikkelen, en campagnes en programma’s opzetten. Nu, anno 2023, kan ik zeggen dat dit goed gelukt is.
We hebben geschikte specialisten en onderzoeksmedewerkers aangetrokken en ons wetenschappelijk netwerk is enorm versterkt. Zo hebben we heel veel kennis over lezen vanuit heel ver schillende wetenschappelijke perspec tieven kunnen verzamelen. Sinds 2011 maakt de digitale Leesmonitor dit toegankelijk voor een breed publiek, dus iedereen kan eruit putten. Ook belangrijk: het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkent ons ondertussen als kenniscentrum en vraagt ons regelmatig om input en advies.’
Maar tot welke concrete en succes- volle campagnes en programma’s heeft die kennis geleid?
‘Dan moet ik terug naar 2008. Toen heeft OCW Kunst van Lezen in het leven geroepen, dat sinds 2016 trou wens onderdeel is van het kabinets brede actieprogramma Tel mee met Taal. Vanuit het besef dat er nu echt stevig in leesbevordering moest worden
geïnvesteerd, kreeg Stichting Lezen de opdracht dit programma te coördineren en in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek vorm te geven. BoekStart, waarbij jonge ouders via de gemeente waar ze wonen een koffertje met twee boeken krijgen en een bon om hun baby lid van de bibliotheek te maken, en de Bibliotheek op school zijn daaruit direct voortgekomen. We wisten heel goed welke randvoorwaarden nodig waren voor een effectievere leesbevor deringsaanpak op kinderdagverblijven en scholen. Daaraan koppelden we de vraag: wat kan de bestaande infrastruc tuur hierin betekenen? Zo kwamen we uit bij de bibliotheken: die moesten zo innoveren dat leesbevordering hun kernactiviteit zou worden. De manier waarop daar toen over is nagedacht had de toekomst in zich. Ondertussen bereiken we met BoekStart al meer dan veertig procent van de baby’s. En meer dan de helft van de basisscholen is aangesloten bij de Bibliotheek op school. Ook heeft het programma zijn intrede gedaan op vmbo’s en andere middelbare scholen, in het praktijk onderwijs en op pabo’s.’
Dus BoekStart en de Bibliotheek op school springen eruit als succesprogramma’s?
‘Ja – uit onderzoek blijkt dat ze werkelijk effect hebben. Baby’s ontwikkelen al jong een grote woordenschat en leren daardoor weer makkelijker en beter lezen als ze oud genoeg zijn om naar school te gaan, waar de leerkracht het lezen verder moet stimuleren. De lees bevordering heeft trouwens wel een ander accent gekregen. Toen Stichting Lezen begon, lag de nadruk nog meer op het willen, op het aanwakkeren van de leeshonger van kinderen door ze in aanraking te brengen met mooie boeken. Door de zorgen die er ook vanuit de politiek zijn over de toename van laag geletterdheid en de lage leesmotivatie, draait leesbevordering nu meer om het kunnen lezen. Dat moet op orde zijn, anders pakken kinderen überhaupt geen boek. Daarna volgt pas het willen lezen, dan het blijven lezen en tot slot het beter lezen. Daarbij is er absoluut nog steeds gerichte aandacht voor literatuur en mooie boeken. Binnen de leesbevorderingsaanpak staan juist rijke teksten die aanzetten tot denken, analyseren en reflecteren steeds meer centraal. Vanuit de Bibliotheek op school is daar ook structurele aandacht voor, via de collectie die de bibliotheken met de scholen samenstellen en de expertise van de leesconsulenten die de scholen kunnen helpen met hun leesbeleid en leeslesideeën. Eigenlijk kun je zeggen dat de Bibliotheek op school een randvoorwaarde voor goed leesonderwijs is.’
BoekStart en de Bibliotheek op school benadrukken het belang van de doorgaande leeslijn. Wanneer raakte het idee dat je de jeugd ononderbroken met lezen in aanraking moet brengen in zwang? ‘De gedachte dat je kinderen vanaf nul tot achttien moet begeleiden met lezen, was er al heel lang. Aanvankelijk werden er vanuit de doorgaande lees lijn voor iedere leeftijdsgroep campag nes opgezet. Een aantal daarvan loopt nog steeds. Zo bestaat De Nationale Voorleeswedstrijd voor groep zeven en acht van de basisschool al dertig jaar, de Jonge Jury waarbij jongeren uit de
onderbouw van het middelbaar onder wijs hun favoriete jeugdboek kiezen vijfentwintig jaar en De Nationale Voorleesdagen twintig jaar. Deze drie jubilerende campagnes laten zien dat Stichting Lezen het belang van de doorlopende leeslijn altijd heeft onder kend, al is het is natuurlijk wel zo dat ze sinds hun start zijn veranderd. Sinds we een kenniscentrum zijn, worden ze veel meer ondersteund door wetenschap pelijk onderzoek en vormgegeven vanuit vragen als: wat speelt er binnen welke leeftijdsgroep en wat zijn sleutel momenten om interventies te plegen, zodat je die kinderen effectief aan het lezen houdt? Daarnaast onderzoeken we wie we bereiken en of dit ook de groepen zijn die we willen bereiken.’
Heb je een voorbeeld van zo’n verandering?
‘Zeker – zo maken we bij De Nationale Voorleesdagen sinds een jaar of vier heel bewust vertalingen van het Pren tenboek van het Jaar, in het Arabisch, Turks en Pools – en dit jaar was er ook een vertaling in het Oekraïens. Dat boek, dat door deskundige bibliotheekmedewerkers wordt gekozen, krijgt tijdens de Voorleesdagen ontzettend veel aandacht, op peuterspeelzalen, basisscholen, in bibliotheken en boek handels, om het voorlezen van jonge kinderen te stimuleren. Zonder die vertalingen kunnen de mensen die het Nederlands niet beheersen, niet participeren in de campagne. Die groep bereik je dan niet, terwijl uit onderzoek blijkt dat als kinderen een goede woor denschat in hun moedertaal opbouwen, ze makkelijker een tweede taal aanleren, doordat ze al weten hoe het is om bepaalde concepten – een tafel, stoel, kast – in woorden te vangen. Bovendien betrek je met die vertalingen ouders direct bij het lezen van hun kinderen, en maak je zo sterkere leesbevorderaars van ze. Het is essentieel dat ouders een talige omgeving voor hun kinderen cre eren door voor te lezen en te praten over de inhoud van de boeken. Als dat in de moedertaal beter kan dan in de taal van het land waar ze wonen, moet je dat stimuleren.’
Het is duidelijk: na 35 jaar kunnen het onderwijsveld, de letterenwereld en de overheid niet meer om Stichting Lezen heen. Wat is de opgave voor de toekomst?
‘We zullen ons nog meer op het realiseren en borgen van effectief leesonderwijs moeten richten. Dat BoekStart en de Bibliotheek op school randvoorwaarden daarvoor zijn, is inmiddels echt tot de politiek door gedrongen. Vanuit het Masterplan basisvaardigheden, dus vanuit onder wijsmiddelen, hebben we nu een flink bedrag gekregen om nog meer scholen, kinderdagverblijven en vmboscholen te voorzien van BoekStart en de Biblio theek op school. En wat fantastisch is: de bibliotheken zijn met aantallen aan te sluiten scholen en dagverblijven gekomen die ver boven onze streefge tallen liggen. Dan zie je: als de financiële middelen er zijn, blijkt het veld er klaar voor. Het gaat nu om een eenmalige financiële impuls; daar ben ik ontzet tend blij mee, en dat zie ik ook als een mijlpaal. Maar die moet wel nog steviger in de grond worden geslagen. Eigenlijk heb je wel 150 miljoen per jaar nodig om alle kinderdagverblijven, basis en middelbare scholen, mbo’s en vervolgopleidingen van een behoorlijke bibliotheek te voorzien. Dat is veel geld, maar niet als je weet hoe groot het effect daarvan zal zijn: een goed functi onerende democratische rechtsstaat kan niet zonder goed lezende en denkende burgers. De urgentie hiervan moet nog duidelijker worden. Dat betekent dat Stichting Lezen de kennis over lezen en de effectiviteit van de programma’s nog beter en op meer plekken zichtbaar moet maken. We moeten blijvend zoveel mogelijk kennis vergaren en delen, en zoveel mogelijk acties in gang blijven zetten, samen met relevante partijen. Het is daarom mooi dat steeds meer organisaties uit de letteren, boeken en onderwijswereld zich aansluiten bij de Leescoalitie die we in 2012 hebben opgericht, wat ik niet mag vergeten te noemen als mijlpaal. Vorig jaar zijn de Nederlandse Taalunie, en de Schoolschrijver en Schrijverscentrale toegetreden. Zo bundelen we onze krachten om zoveel mogelijk mensen aan het lezen en voorlezen te krijgen, en hopen we gezamenlijk bij te dragen aan een geletterde samenleving.’